Weblog
opdracht
Deirdre
en de zonen van Usnach
A.
Roland Holst
A. Roland Holst
|
Deirdre en de zonen van Usnach
|
Amsterdam
|
De gids
|
1916
|
71
|
Recensie
1:
Bron Algemeen
Handelsblad
Publicatiedatum 15-11-1930
Recensent Maurits
Uyldert
De
geschiedenis herhaalt zich. Ook de litteraire. Juist een eeuw geleden
luidde mr. Jacob van Lennep hier te lande een op buitenlandsch
voorbeeld genspireerde romantiek in; zooals A. Roland Holst thans den
geest van Iersche dichters en van Keltische sagen in zijn gedichten
en in zijn proza verwerkt, heeft zijn beroemde vpprgamger, de dichter
der "Nederlandsche Legenden", Schotsche overleveringen tot
voorbeeld genomen. Behalve deze neiging tot het legendarische en
romantische en deze afhankelijkheid van Iersche of Schotsche bronnen,
is de overeenkomst echter gering. A. Roland Holst is van aanleg meer
lyrisch dan episch. Hij mist Van Lenneps talent voor het gemakkelijke
en gemoedelijke verhaal met het boeiende avontuur - hij heeft
tenmisnte tot dusverre nog niet bewezen dat hij dit talent bezit.
Daarentegen kan men in zijn werk, den hemel ziuj dank, niet de
nivelleerende oppervlakkigheid constateeren die voor Van Lennep's
werk kenmerkend is. Toch kwam de sfeer van de "Romantische
Verhalen" ons bij lezing van "Deirdre" voor den geest.
En wel daar, waar Roland Holst zijn phantasie uitvoert en voor een
oogenblik het onmiddellijke contact met eigen wezenskenmerken
verliest; waar zijn verhaal, als het ware los van eigen
zielservaring, voortgesponnen wordt en een allure van holle
hoogdravendheid aanneemt. Immers, dit contact en deze zielservaring
is het belangwekkendste van de hier verhaalde legende en geeft en
psychologische en menschelijke waarde aan. Zoolang de dichter zich
verwant weet aan de gestalten, aan het milieu waarvan hij verhaalt,
zoolang hij leeft in die gestalten, wordt het oude Keltische verhaal
in een sfeer gehouden die ons in velerlei opzicht boeit. Wij ervaren
dan dat de geschiedenis van Deirdre en de zonen van Usnach minder een
objectief geval is dan een middel voor eigen gevoels-uitstorting; dat
de legende slechts dienst doet als vorm voor eigen zielsleven en dat
deze vorm en deze inhoud, zooal niet in werkelijkheid dan toch in 's
dichters verbeelding, die een hoogere werkelijkheid mag heten,
onverbrekelijk één zijn. Hierdoor krijgt dit verhaal uit den
Keltischen vóórtijd dan diepere realiteit; wij worden onder de
suggestie gebracht - en voor een dichter zelf zal dit misschien méér
dan illusie zijn - dat hier een levende stem uit dien vóórtijd tot
ons dringt, dat hier een der figuren van voorheen, een uit "de
windrige heuvelen", die "de storm der groote ondergangen"
doorstaan heeft, tot ons spreekt. Wij volgen dit verhaal dan niet als
een romantische vertelling zonder meer, maar als een dichterlijk
symbool dat ook in dezen tijd zijn menschelijke waarde heeft. Dat
Roland Holst in de uitbeelding van dit symbolische slechts ten deele
geslaagd is, hebben wij reeds aangeduid. De legende van Deirdre en de
zonen van Usnach behoort tot de verhalen die in Ulster hun oorsprong
vinden in de overlevering der heldendaden van Conor Mac Nessa, een
Ulster-koning, die verblijf hield in Emain Macha. Als in zoovele
andere legenden heeft ook in deze een sterk mythisch element,
waardoor het meer algemeene beteekenis krijgt. Het is, lezen wij in
Holst's taal, "een verhaal van liefde, sterk als de bergstroom,
en van verlangen, als de zee eindeloos". Liefde en verlangen.
Ligt het niet voor de hand, dat een geest welke door deze motieven
gedreven wordt minder naar epische dan naar romantisch-lyrische
vormen trachten zal? Toch is de liefde, is dit verlangen minder door
tijdelijke dan door eeuwige machten bepaald. In de gestalten van
Deirdre en Usnachs zoon Noisa kunnen wij geen aardsche stervelingen
zien. Zij behooren tot het nevelen-rijk, waar de goden en de
halfgoden rondwaren; de voorspellingen van de zieners zoowel als het
"voorgevoel" dat de daden dezer figuren beheerscht zijn
slechts openbaringen van een Noodlot, dat hen boven de tijdelijke
verschijningen heft. Zij lezen hun lot in de sterren en het zijn
stemmen en lichten des hemels, die aan dat lot richting geven. Zij
wachten, berustend, "de voortgang van het onafwendbare". Er
is een voortvarende wisselwerking tusschen hemelsche en aardsche
machten in het leven, waarvan de dichter verhaalt en in het eerste
verschijnen van de zonen van Usnach, die zingende over de heuvelen
naderen, als het voorjaar met zondoorschenen regenbuien doorbreekt,
herkent men de trekken van de natuur-mythe. Het schrijven van zulk
een verhaal, het bannen van 's lezers geest in een sfeer, die als het
ware tusschen aarde en hemel ligt, vereischt evenwel een grooter
meesterschap, rijkere middelen van taal en verbeelding, dan waarover
deze dichter beschikt. Zijn zwakte verraadt zich herhaaldelijk in
holle hoogdravendheid; in een neiging tot het rhetorische, die wel in
vreemd contrast staat tot den geest van dezen tijd, een geest van
eenvoud en zakelijkheid; in precieuse zinswendingen en armoede aan
motieven. De hooge toon, waarin de schrijver zijn verhaal tracht te
houden, maakt soms vreemde tuimelingen en het dramatische heeft een
bedenkelijke neiging om in het theatrale over te slaan. Een voorbeeld
vinden wij in de beschrijving van de wijze, waarop Usnach's zoon
Noisa reageert op den verren roep van Deirdre. "Anla en Ardaan
zagen hoe hun broeder sidderde. Nog stond hij met zijn gelaat naar de
richting waarheen zij gingen en waar de wereld was. Maar zijn hoofd
neeg, zijn handen grepen in zijn borst, en hij wankelde. Toen, met
eenmaal, keerde hij zich, hief het hoofd, strekte zijn armen uit. Het
dalende zonlicht bescheen hem in zijn fiere, vervoerende schoonheid.
De avondwind woei zijn zwarte haren weg van het witte hooge
voorhoofd, en hij riep door de vlammen van zijn lippen, luid, luid
tegen den wind in: "Noisa komt!" En dan ging hij."
Door hier al te sterke accenten te leggen roept de schrijver niet het
beeld op van een gestalte der oude sagen, maar van..... een
opera-tenor. In de plastische uitbeelding van Deirdre is hij
gelukkiger, dwingt de teederheid van het onderwerp hem tot matiging.
Hier en daar treft hij door subtiele gevoelsontleding, door
Fantastische beschrijving, maar ook dan wordt zijn woord niet door
een sterk rhythmisch leven gedragen en gestuwd, voelt men een zekere
moeizaamheid in den gang der volzinnen, een verbrokkeling van de
bezielende vaart, die de zuiverheid van den stijl schade doet. Het is
of de dichter, al schrijvende, met zichzelf in voortdurend conflict
leeft en machteloos is, de middelen mist, om dit conflict te
beslechten. Schreef hij te vroeg, vr het beeld, dat hij voor zijn
lezers wilde oproepen, in hem tot klaarte gekomen was? Of was het
reeds in de herinnering verbleekt en moest hij eht moeizaam aan de
vergetelheid ontwringen? In ieder geval krijgt men den indruk, dat
hij het juiste moment voor het schrijven van zijn verhaal heeft
verzuimd. Roland Holst heeft zijn jeugdverzen herdrukt en hij heeft
daar goed aan gedaan. Niet omdat deze verzen op zichzelf zoo
belangrijk zijn - ook de auteur beschouwt ze niet als belangrijk maar
omdat men, zooals hij, zeer juist, in een nawoord zegt, "een
eenmaal openbaar erkend tijdperk van zijn leven later niet
willekeurig voor nietig kan verklaren". Hoe men ook over dezen
dichter oordeelen mag, hij is in onze letteren een in vele opzichten
opmerkelijke overgangsfiguur. En zoowel zijn geestdriftige
bewonderaars als zij die den aard van zijn poëzie moeten afwijzen,
zullen zich omtrent zijn litterairen levensgang pas volledig kunnen
orinteeren wanneer zij ook de jeugdverzen tot hun beschikking hebben.
Wij meenen evenwel, dat de dichter beter gedaan zou hebben wanneer
hij den vorigen druk ongewijzigd ter perse gegeven had. Door enkele
gedichten weg te laten en enkele andere, behoorende tot hetzelfde
tijdperk, doch geschreven kort na de uitgave van den eersten druk,
erin op te nemen en door de rangschikking en onderverdeeling der
gerdichten te wijzigen, heeft hij het boek willen verbeteren. Maar
waarom? De aard van een dichterlijke periode, het beeld van het
tijdperk waarin bepaalde gedichten ontstonden, openbaart zich niet
slechts in die gedichten zelf maar spreekt ook uit hun rangschikking
en een wijziging daarvan kan dus nimmer gewenscht zijn. Al wat een
dichter in latere jaren aan jeugdwerk toe- of afdoet kan de
zuiverheid van dit werk slechts vedrtroebelen. En wie zal, op
rijperen leeftijd, en tot een ander critisch inzicht aan het Ik van
voorheen ontgroeid, in staat zijn om het werk van vroeger recht te
doen? Alle pogingen om te "verbeteren" moeten wel zonder
zin en onvruchtbaar blijven. De lectuur dezer jeugdverzen is voor die
met Holst's latere werk vertrouwd.. overigens zeer instructief. Men
bespeurt reeds in deze sonnetten, die nog nauwelijks sonnetten zijn,
in deze strofische gedichten ook, de elementen, die aan het latere
werk tegelijk hun bekoring en hun steriliteit zullen geven; de zwakte
en de ijlte van het gevoel, dat vaak dood loopt in precies spel van
woorden, de zwakte van zinnelijke visie en van beeldend vermogen en
een sterke neiging tot het abstract symbool. En toch ook den
oorspronkelijken vorm, waarin de jonge dichter op het contact met
leven en dood reagert, de vaak hooge geesteshouding, waarmede hij
poogt het onzienlijke te verzichtbaren, het ijle en immaterieele
vulling van begrensd leven, het eigen hart levensvervulling te geven.
Recensie
2:
Bron Amersfoortse
Courant
Publicatiedatum 19-12-1978
Recensent Bert
Bakker
A. Roland Holst schreef
zyn Deirdre en de zonen van Usnach rond 1920, waarna het in de reeks
Palladium uitkwam. Tien drukken volgden in de loop der jaren, de
laatste in 1964. Aan de hand van deze tiende uitgave verscheen vorig
jaar by Bert Bakker een elfde druk in oplaag van 3000 exemplaren op
90 gram houtvry Romandruk. Wie nog één van deze exemplaren kan
bemachtigen moet het niet nalaten. De schoonheid van het taalgebruik
van A. Roland Holst heeft nog niets ingelost; eerder zal het een
leemte die in ons huidige taalgebruik is ingeslopen, benadrukken. Een
prachtig oud verhaal dat uit Ierland stamt en ons Deirdre laat zien
als "de schone verheven vrouw, die onbereikbaar blykt voor de
koning die haar begeert". Noisa, met de ravenzwarte haren, de
zoon van Usnach, heeft haar gevonden als "het schoonste kind van
wind en verlatenheid". In liefde en vriendschap woont zy dan op
een eiland met Noisa en zyn twee broers, Adriaan en Anla, die
eigendlyk door de koning verbannen zyn. Een geheim dat Deirdre niet
kent. Onder verraad teruggeroepen, vertrouwend in de boodschapper,
die zelf ook te goeder trouw was, gaan allen terug naar Ierland. De
list wordt doorzien, de zonen van Usnach stryden voor Deirdre en
zichzelf. Het mag niet baten. Deirdre trekt alleen naar de zee, waar
zy haar rust zal vinden. "Toen zy heen was kwam over haar ogen
de wind en nam haar adem mee". Vyfentwintig kleine bladzyden
wondermooi proza om te lezen en te herlezen, want Deirdre blykt als
oud sagenverhaal, mede onsterfelyk door het meesterschap van A.
Roland Holst.
De eerste recensie is
moeilijk te begrijpen omdat het maar door en door gaat en in oud
Nederlands is het laat maar zien hoeveel de taal veranderd is. Ik
vond dat het boek zelf wel goed te lezen is, je moet er alleen meer
de tijd voor nemen en dingen een aantal keer over te lezen. De
eerste recensie zegt dat het nogal theatraal is het taal gebruik hij
zegt dat over een gedeelte wat gaat over een gestalte dat daar staat
maar beschrijft het en geeft het de sfeer van een opera-tenor. Het
gaat dus over de top. Er zit hierbij wel een fragment, net als in
meerdere stukken. Ik vind dat dit wel meevalt en het was me niet
opgevallen. Deze recensie draaft daar verder nog over door en zegt
wel dat het in sommige momenten wel weer subtieler was. Ik vind het
op zich een goede recensie omdat het wel uitlegt waarom ze het zo
vinden maar ik vind hem moeilijk doorkomen omdat hij zo ontiegelijk
lang is. De tweede recensie die veel korter is en ook veel recenter
en zegt vooral dat het een schoonheid is en een mooi verhaal mooi
geschreven. En daar ben ik het ook mee eens. Het verhaal is heel
mooi, ik vind zelf ook het thema mooi en boeiend het bovennatuurlijke
wat terug komt vind ik leuk om over te lezen. Verder in die tweede
recensie komt nog een korte samenvatting.
Hier
is een korte samenvatting van het verhaal met nog wat extra info.
Hier
kunt u de volledige tekst vinden.
Karakter
F.
Bordewijk
F. Bordewijk
|
karakter
|
's-Gravenhage
|
Nijgh & van Ditmar
|
1938
|
248
|
Recensie
1:
Bron Trouw
Publicatiedatum 23-08-2014
Recensent Rob
Schouten
Recensietitel Titanenstrijd
tussen vader en zoon
Moeder-dochter,
moeder-zoon, vader-zoon, vader-dochter - over al deze relaties zijn
talloze boeken geschreven maar het meest toch over die tussen vaders
en zonen.
Het lijkt een soort
oergegeven te zijn: vaders die hun zonen van zich af moeten zien te
houden of ze juist aan zich proberen te binden. In de Bijbel heb je
de Vader en de Zoon, maar ook David en Absolom, in de mythologie Zeus
en zijn vele vaak opstandige zonen. Verzet van de zoons tegen de
vaders en daarmee tegen de vorige generatie voedt de beroemde
negentiende-eeuwse roman 'Vaders en zonen' van Ivan Toergenjev, maar
de variant van de zoon die de vader juist naar de kroon probeert te
steken is even populair. Het wordt in de psychologie wel het
'schildknaapcomplex' genoemd: de schildknaap-zoon die ook
ridder-vader probeert te worden.
Ik heb de indruk dat
deze eeuwige competitie tussen vaders en zonen met het slechten van
de generatiekloven in de Nederlandse literatuur enigszins is
uitgewoed - al zou een cynicus misschien opmerken dat de zonen eerst
moesten sterven alvorens het zover kwam. In de roman 'Specht en zoon'
van Willem Jan Otten probeert een vader zijn overleden zoon via een
schilderij tot leven te wekken, hetzelfde doet in zekere zin A.F.Th.
van der Heijden in 'Tonio', een requiem voor zijn verongelukte zoon.
Maar dé
vader-zoonroman in de Nederlandse literatuur is er toch een die over
de strijd tussen beide grootmachten gaat: 'Karakter' van Bordewijk.
De jonge, ambitieuze, onechte zoon Katadreuffe probeert ondanks de
voortdurende tegenwerking van zijn machtige vader, deurwaarder
Dreverhaven, advocaat te worden. Uiteindelijk lukt het hem. De
ondertitel van 'Karakter' luidt: 'roman van zoon en vader'.
In de publieke opinie
is het vooral een boek over de carrière van zoon Katadreuffe
geworden, maar wie goed kijkt ziet dat vader Dreverhaven eveneens
carrière maakt: van keiharde tegenwerker tot mens, terwijl
Katadreuffe in de slotpagina's van het boek juist een leeg gevoel
lijkt over te houden aan zijn maatschappelijk succes.
Het is deze
ambivalente, soms paradoxale visie op de vader-zoonverhouding die
'Karakter' wat mij betreft uittilt boven al die andere
vader-zoonboeken. Je komt er niet goed achter hoe de schrijver zelf
over deze botsing tussen karakters dacht.
Misschien is het wel
een kwestie van was sich liebt das neckt sich: "Ik zal
hem wurgen, ik wurg hem voor negen tienden, en dat éne tiende dat ik
hem laat, dat kleine beetje asem zal hem groot maken, hij zal groot
worden, hij zal, bij God, groot worden!", zegt Dreverhaven als
Katadreuffe's moeder verhaal komt halen omtrent zijn tegenwerking.
Een machtige titanenstrijd is het dus eigenlijk. Zonder winnaars of
verliezers.
Bordewijk: Karakter.
( Nijgh & Van Ditmar, 1938)
'Hij had gemeend dat
wanneer hij zich persoonlijk bij zijn vader vervoegde alles terecht
zou komen. Hij had zich geen andere voorstelling gemaakt dan deze dat
een vader zijn zoon ten slotte toch niet deed failleren. En nu,
opeens, zag hij het tegendeel. Belachelijk, krankzinnig, als een
idioot, als een zuigeling had hij gedacht dat die man zich zou laten
vermurwen. Ieder woord was hier verspild. Voor de vader bestond
slechts een schuldenaar.'
Recensie
2:
Bron NRC
Handelsblad
Publicatiedatum 18-11-1988
Recensent Maarten
't Hart
Recensietitel Vijftig
jaar Karakter
Deze
maand is het vijftig jaar geleden dat de roman Karakter van F.
Bordewijk verscheen. Ter gelegenheid hiervan wordt een jubileumeditie
van dit boek gepresenteerd. In deze editie is tevens opgenomen de
novelle 'Dreverhaven en Katadreuffe', een voorstudie van Karakter die
Bordewijk in 1928 publiceerde. Als feestredenaar bij deze
jubileumuitgave en het tegelijkertijd verschijnende elfde deel van
het Verzameld Werk van Bordewijk trad vanmiddag in boekhandel Van
Gennep te Rotterdam op Maarten 't Hart. Hieronder de tekst van zijn
rede. Hoewel het vijftig jaar geleden is dat de roman Karakter
verscheen, zou het boek vandaag voor het eerst hebben kunnen
verschijnen, zo verbazend actueel blijkt het werk te zijn. In de
persoon van Joba Katadreuffe die, welgeteld, zeven huwelijksaanzoeken
van Dreverhaven en twee huwelijksaanzoeken van een bokschipper
afwijst ontmoeten wij immers, zover mijn kennis van de Nederlandse
literatuur reikt, de eerste echte BOM-moeder van onze letterkunde. Zo
onwankelbaar is zij in haar beslissing om niet te trouwen en zo
resoluut wijst zij, hoewel daar toch geen dwingende reden voor lijkt,
al in het ziekenhuis het idee af dat de vader voor het onderhoud van
haar kind zou kunnen worden aangesproken dat het wel lijkt alsof ze
al wat man is bitter haat. De zes 'zwart, lapidair, cyclopisch'
geschreven huwelijksaanzoeken van Dreverhaven verscheurt zij.
Bokschipper Harm Knol Hein wil ze niet bot weigeren, "maar",
schrijft Bordewijk, "ze was al dadelijk besloten, het ging
niet." Als Hein het huwelijksaanzoek opnieuw doet - en Bordewijk
heeft roerend beschreven hoe hij daarbij Joba na jaren haar briefje
met haar eerste weigering overhandigt - heeft zij met Hein te doen,
maar weigert opnieuw. Als tenslotte Dreverhaven, nu mondeling voor de
zevende maal vraagt "Wanneer trouwen wij", zegt zij: "Nee
meneer Dreverhaven, ik zal nooit met u trouwen, ik trouw met niemand.
En u mag gerust weten, ik heb geen enkele man ooit mogen lijden
behalve u. Zo was het en zo blijft het." Juist dat antwoord,
waarin impliciet een liefdesverklaring vervat is, maakt het alleen
maar raadselachtiger waarom zij niet wilde huwen. Zowel voor haarzelf
als voor haar zoon zou het, in een tijd waarin het nog een schande
was een onecht kind te hebben en te zijn en waarin het fenomeen van
de bijstandsmoeder nog niet bestond, zowel financieel als moreel
gezien beter zijn geweest als zij Dreverhavens aanzoek had
geaccepteerd. Het lijkt ook alsof zij daarbij het belang wat haar
kind bij een huwelijk zou hebben negeert. Er is in dit aan dialogen
niet zo rijke boek een opmerkelijk gesprekje te vinden tussen moeder
en zoon: -Hij had toch voor jou en mij kunnen zorgen," zegt de
zoon. -Ja, maar ik wou niet." -Hij had je ook kunnen trouwen."
-Ja, hij wou wel, maar ik niet." -Waarom eigenlijk niet?"
-Dat zijn mijn eigen zaken." -De mijne soms niet?" Hij
kreeg geen antwoord. Is het niet merkwaardig dat de moeder zich niet
verplicht voelt haar zoon uit te leggen waarom zij Dreverhaven niet
huwde? Is het niet opvallend dat zij zijn zo volkomen terecht
geplaatste opmerking dat een huwelijk van zijn moeder met zijn
natuurlijke vader, ook zijn zaken zijn, volledig negeert? Lijkt dat
niet verdacht veel op de houding van hedendaagse BOM- en
draagmoeders, zaaddonors en gynaecologen die totaal geen rekening
lijken te houden met de zaken van de aanstaande boreling? Jacobs
zaken Is het ook niet merkwaardig dat Karakter van Bordewijk, gezien
in het licht van al wat wij nu weten over kinderen die het produkt
zijn van BOM-moeders en zaaddonors, gelezen kan worden als een studie
van de schade die een kind ondervindt ten gevolge van het feit dat
BOM-moeder Katadreuffe er geen rekening mee houdt dat al dan niet
huwen met zaaddonor Dreverhaven ook Jacobs zaken zijn? Sterker nog:
zou het feit dat Dreverhaven zijn zoon achtervolgt met
faillissementsaanvragen, niet louter geduid kunnen worden als
evenzovele pogingen om, over het hoofd van Jacob heen, uit woede over
de zes afwijzingen, moeder Joba te treffen? Als Dreverhaven zijn
huwelijksaanzoek, dit keer mondeling, voor de zevende maal herhaalt,
en zij voor de zevende keer weigert, wat is dan zijn antwoord? Dan
zegt hij, nadat hij al eerder heeft gezegd dat hij de zoon voor
negentiende zal wurgen: "En Joba, dat ene tiende, dat kleine
beetje asem knijp ik hem misschien ook nog uit." Klinkt hierin
niet door: omdat jij weigert, zal ik hem vermorzelen? Het is ook
opvallend dat Dreverhavens tweede poging om Jacob failliet te laten
gaan, samenvalt met het feit dat Jacob, juist in die tijd, besluit om
zijn moeder maandelijks met vijftien gulden te steunen. Als gevolg
van die tweede faillissementsaanvrage moet Jacob ervan afzien om zijn
moeder te helpen. Kan het soms zijn dat Dreverhaven, uiteraard wetend
hoe gebruikelijk het in die tijd was dat zonen die voor het eerst een
behoorlijk salaris kregen, daarvan thuis aan hun moeder iets
afdroegen, via de faillissementsaanvrage vooral de moeder heeft
willen treffen? Ook Jacob lijkt te beseffen dat zijn vader niet
zozeer hem als wel, in hem, zijn moeder wil treiteren. Waarom zou hij
anders nadat zijn tweede faillissementsaanvrage voor het gerecht is
behandeld, en hij door het oog van een naald is gekropen, denken:
"Hij was niet verheugd over de afloop, hij was slechts
hartgrondig blij om één ding, dat zijn moeder er thans niets van
geweten had. Later vertelt hij toch van het gebeurde iets aan zijn
moeder. Hij kan het, begrijpelijkerwijs, niet voor zich houden. Ook
veel later, na een nieuwe confrontatie van Jacob met zijn vader,
schrijft Bordewijk: "Toen, buiten gekomen, dreef hem een
grondeloze mistroostigheid over zijn houding vanzelf naar zijn
moeder. Wat de vader de zoon aandoet, drijft de zoon dadelijk naar
moeder, waardoor, via de zoon, ook steeds de moeder getroffen wordt.
Het duel, het tweegevecht waarvan sprake is in het tweede hoofdstuk
van de roman duurt geen vol jaar, wordt niet beëindigd - neen, het
wordt voortgezet met het lot van de zoon als inzet. Want wie het boek
nu leest, wordt niet alleen getroffen door het feit hoezeer de vader
erop uit lijkt de zoon te vermorzelen, maar evenzeer door het feit
hoe bikkelhard de moeder tegen haar zoon, die, let wel, ook zijn zoon
is, optreedt. Op pagina 25 van mijn zakboekuitgave van Karakter lees
ik: "Zij wou hem niet helpen. Hij moest er zelf komen."
Goed, dat is zo erg nog niet, ofschoon wel heel ongebruikelijk in
lagere milieus. Op pagina 41 lezen we dat ze slecht met elkaar kunnen
opschieten, dat ze elkaar steken onder water geven aan tafel. Op
pagina 91 denkt ze: "Je kind willen behouden, dat was
verachtelijke weekhartigheid van dames, een vrouw uit het volk trapte
haar jong de straat op. Nu ja, trappen... maar daar kwam het toch op
neer." Geweld Ik ben een kind van 'een vrouw uit het volk', maar
in het milieu waarin ik groot geworden ben heb ik nimmer meegemaakt
dat een moeder haar kind de straat op trapte. Of Bordewijk dacht ten
onrechte dat zulks onder arbeiders gebruikelijk was, of hij heeft
toch, intuïtief, beseft dat zo'n gedachte uit wrok tegen de
natuurlijke vader van haar zoon bij een moeder kan opkomen. Ook het
feit dat moeder Joba, blijkens een zinnetje op pagina 84 - "Als
hij een enkele maal van school branieachtig thuiskwam met de volkse
tongval sloeg zijn moeder het er gauw uit" - nogal gemakkelijk
lichamelijk geweld tegen haar zoon gebruikt, vind ik tekenend voor
haar houding tegenover zijn zoon. Bordewijk zal zijn roman Karakter
niet bedoeld hebben als een studie van de gevolgen die het voor een
kind heeft als de vader en moeder een levenslange tweestrijd voeren.
Niettemin was hij zo'n groot schrijver dat in het boek al impliciet
de notie aanwezig is dat de wrok der ouders het faillissement van het
kind betekent. Niet een faillissement zoals dat bij herhaling zo
prachtig in Karakter beschreven is, maar dat andere faillissement
waarvan sprake is op de voorlaatste pagina van de roman: "Toen
zag Katadreuffe dat vier mensen in zijn leven waren en het was alles
een droefheid." Hoe anders immers zou alles gelopen zijn als
Joba het huwelijksaanzoek van Dreverhaven had geaccepteerd. Goed wij
zouden de roman Karakter, in de vorm zoals zij thans voor ons ligt,
niet hebben bezeten, maar waarschijnlijk zou Jacob Willem Dreverhaven
dan wel met Lorna te George zijn getrouwd. Daar zou hij goed aan
gedaan hebben. Dan had hij, bij wijze van spreken de hoofdpersoon
kunnen zijn van Bloesemtak van Bordewijk - die jurist die er bijna
aan onderdoor gaat dat hij zijn vrouw verliest. Is het niet
merkwaardig dat dezelfde Bordewijk die een roman schreef waarin
huwelijken - niet alleen dat van Joba en Dreverhaven, van Jacob en
Lorna, van Joba en Harm Knol Hein, maar ook alle voorgenomen
huwelijken van Jan Maan niet doorgaan, of niet veel verder komen dan
een verloving (juffrouw Sibculo) ook Bloesemtak schreef? Is het niet
opvallend dat de vaste cliënt van het advocatenkantoor van
Stroomkoning een dame is die het hele boek door wil scheiden? Is het
niet veelzeggend dat de roman speelt in Rotterdam, de stad waar
volgens Bordewijk het zoete water uit de bergen en het zoute water
uit de zee elkaar ontmoeten en eeuwig bruiloft vieren. Karakter is de
roman over huwelijken die niet tot stand komen, zoals Bloesemtak een
loflied is op het huwelijk. Wie aan Bloesemtak denkt, en ook aan de
roman De doopvont waarin bij herhaling gezegd wordt: "De mens is
paar," zal wellicht ontvankelijk zijn voor de gedachte dat
Bordewijk, al zal hij dat zelf misschien niet eens beseft hebben, met
Karakter een verschijnsel ter discussie stelde dat bijna vijftig jaar
na de verschijning van de roman de naam BOM-moeder zou krijgen.
De
eerste recensie verteld eerst iets over dat er zoveel romans
geschreven zijn over familie relaties, en dan zegt hij dat karakter
volgens hem toch wel de beste is. Hij zegt dat het komt door de soms
paradoxale visie, en dat hem interessant maakt ook omdat de strijd
een beetje verborgen gaat onder de ontwikkelingen die je ziet van hoe
gaat het met Jacob gaat en zijn ontwikkeling. Ik kan er niet over
oordelen of ik dit de beste roman is over die familie banden want
zoveel heb ik er niet gelezen maar het is zeker een hele goede. Het
geeft een goed beeld en laat het onverklaarbare gedrag zien van
mensen bijvoorbeeld zijn moeder. Daar heeft de tweede recensie het
namelijk over hoe onverklaarbaar het is dat zijn moeder die zeven
huwelijks aan zoeken afwijst. Want in die tijd was een
buitenechtelijk kind een schande. Maar die afwijzingen zorgen wel
voor de verdere verloop van het boek want Dreverhaven beloofd
hierbij dat hij hem zal vermorzelen, er zit dus eigenlijk daar al een
vooruitblik in. Het boek past ook wel in deze tijd want als je
eerlijk bent mensen vinden het nog steeds raar als je een alleen
staande moeder bent er word minder op je neer gekeken maar volledig
geaccepteerd word het ook niet. En ik denk dat juist dat het een
interessant boek maakt en dat staat ook in de tweede recensie je zou
het zo in onze tijd kunnen plaatsen. Dat maakt het begrijpelijk je
kan je er in inleven en een vader die je het leven zuur wilt maken
wie voelt zich zo niet al puber. Het is te herkennen en dat maakt het
interessant en leuk om te lezen.
Hier
is een korte samenvatting van het verhaal met nog wat extra info.