dinsdag 2 juni 2015

Deidre en de Zonen van Usnach & karakter


Weblog opdracht

Deirdre en de zonen van Usnach

A. Roland Holst





A. Roland Holst
Deirdre en de zonen van Usnach
Amsterdam
De gids
1916
71

Recensie 1:




Bron Algemeen Handelsblad

Publicatiedatum 15-11-1930

Recensent Maurits Uyldert



De geschiedenis herhaalt zich. Ook de litteraire. Juist een eeuw geleden luidde mr. Jacob van Lennep hier te lande een op buitenlandsch voorbeeld genspireerde romantiek in; zooals A. Roland Holst thans den geest van Iersche dichters en van Keltische sagen in zijn gedichten en in zijn proza verwerkt, heeft zijn beroemde vpprgamger, de dichter der "Nederlandsche Legenden", Schotsche overleveringen tot voorbeeld genomen. Behalve deze neiging tot het legendarische en romantische en deze afhankelijkheid van Iersche of Schotsche bronnen, is de overeenkomst echter gering. A. Roland Holst is van aanleg meer lyrisch dan episch. Hij mist Van Lenneps talent voor het gemakkelijke en gemoedelijke verhaal met het boeiende avontuur - hij heeft tenmisnte tot dusverre nog niet bewezen dat hij dit talent bezit. Daarentegen kan men in zijn werk, den hemel ziuj dank, niet de nivelleerende oppervlakkigheid constateeren die voor Van Lennep's werk kenmerkend is. Toch kwam de sfeer van de "Romantische Verhalen" ons bij lezing van "Deirdre" voor den geest. En wel daar, waar Roland Holst zijn phantasie uitvoert en voor een oogenblik het onmiddellijke contact met eigen wezenskenmerken verliest; waar zijn verhaal, als het ware los van eigen zielservaring, voortgesponnen wordt en een allure van holle hoogdravendheid aanneemt. Immers, dit contact en deze zielservaring is het belangwekkendste van de hier verhaalde legende en geeft en psychologische en menschelijke waarde aan. Zoolang de dichter zich verwant weet aan de gestalten, aan het milieu waarvan hij verhaalt, zoolang hij leeft in die gestalten, wordt het oude Keltische verhaal in een sfeer gehouden die ons in velerlei opzicht boeit. Wij ervaren dan dat de geschiedenis van Deirdre en de zonen van Usnach minder een objectief geval is dan een middel voor eigen gevoels-uitstorting; dat de legende slechts dienst doet als vorm voor eigen zielsleven en dat deze vorm en deze inhoud, zooal niet in werkelijkheid dan toch in 's dichters verbeelding, die een hoogere werkelijkheid mag heten, onverbrekelijk één zijn. Hierdoor krijgt dit verhaal uit den Keltischen vóórtijd dan diepere realiteit; wij worden onder de suggestie gebracht - en voor een dichter zelf zal dit misschien méér dan illusie zijn - dat hier een levende stem uit dien vóórtijd tot ons dringt, dat hier een der figuren van voorheen, een uit "de windrige heuvelen", die "de storm der groote ondergangen" doorstaan heeft, tot ons spreekt. Wij volgen dit verhaal dan niet als een romantische vertelling zonder meer, maar als een dichterlijk symbool dat ook in dezen tijd zijn menschelijke waarde heeft. Dat Roland Holst in de uitbeelding van dit symbolische slechts ten deele geslaagd is, hebben wij reeds aangeduid. De legende van Deirdre en de zonen van Usnach behoort tot de verhalen die in Ulster hun oorsprong vinden in de overlevering der heldendaden van Conor Mac Nessa, een Ulster-koning, die verblijf hield in Emain Macha. Als in zoovele andere legenden heeft ook in deze een sterk mythisch element, waardoor het meer algemeene beteekenis krijgt. Het is, lezen wij in Holst's taal, "een verhaal van liefde, sterk als de bergstroom, en van verlangen, als de zee eindeloos". Liefde en verlangen. Ligt het niet voor de hand, dat een geest welke door deze motieven gedreven wordt minder naar epische dan naar romantisch-lyrische vormen trachten zal? Toch is de liefde, is dit verlangen minder door tijdelijke dan door eeuwige machten bepaald. In de gestalten van Deirdre en Usnachs zoon Noisa kunnen wij geen aardsche stervelingen zien. Zij behooren tot het nevelen-rijk, waar de goden en de halfgoden rondwaren; de voorspellingen van de zieners zoowel als het "voorgevoel" dat de daden dezer figuren beheerscht zijn slechts openbaringen van een Noodlot, dat hen boven de tijdelijke verschijningen heft. Zij lezen hun lot in de sterren en het zijn stemmen en lichten des hemels, die aan dat lot richting geven. Zij wachten, berustend, "de voortgang van het onafwendbare". Er is een voortvarende wisselwerking tusschen hemelsche en aardsche machten in het leven, waarvan de dichter verhaalt en in het eerste verschijnen van de zonen van Usnach, die zingende over de heuvelen naderen, als het voorjaar met zondoorschenen regenbuien doorbreekt, herkent men de trekken van de natuur-mythe. Het schrijven van zulk een verhaal, het bannen van 's lezers geest in een sfeer, die als het ware tusschen aarde en hemel ligt, vereischt evenwel een grooter meesterschap, rijkere middelen van taal en verbeelding, dan waarover deze dichter beschikt. Zijn zwakte verraadt zich herhaaldelijk in holle hoogdravendheid; in een neiging tot het rhetorische, die wel in vreemd contrast staat tot den geest van dezen tijd, een geest van eenvoud en zakelijkheid; in precieuse zinswendingen en armoede aan motieven. De hooge toon, waarin de schrijver zijn verhaal tracht te houden, maakt soms vreemde tuimelingen en het dramatische heeft een bedenkelijke neiging om in het theatrale over te slaan. Een voorbeeld vinden wij in de beschrijving van de wijze, waarop Usnach's zoon Noisa reageert op den verren roep van Deirdre. "Anla en Ardaan zagen hoe hun broeder sidderde. Nog stond hij met zijn gelaat naar de richting waarheen zij gingen en waar de wereld was. Maar zijn hoofd neeg, zijn handen grepen in zijn borst, en hij wankelde. Toen, met eenmaal, keerde hij zich, hief het hoofd, strekte zijn armen uit. Het dalende zonlicht bescheen hem in zijn fiere, vervoerende schoonheid. De avondwind woei zijn zwarte haren weg van het witte hooge voorhoofd, en hij riep door de vlammen van zijn lippen, luid, luid tegen den wind in: "Noisa komt!" En dan ging hij." Door hier al te sterke accenten te leggen roept de schrijver niet het beeld op van een gestalte der oude sagen, maar van..... een opera-tenor. In de plastische uitbeelding van Deirdre is hij gelukkiger, dwingt de teederheid van het onderwerp hem tot matiging. Hier en daar treft hij door subtiele gevoelsontleding, door Fantastische beschrijving, maar ook dan wordt zijn woord niet door een sterk rhythmisch leven gedragen en gestuwd, voelt men een zekere moeizaamheid in den gang der volzinnen, een verbrokkeling van de bezielende vaart, die de zuiverheid van den stijl schade doet. Het is of de dichter, al schrijvende, met zichzelf in voortdurend conflict leeft en machteloos is, de middelen mist, om dit conflict te beslechten. Schreef hij te vroeg, vr het beeld, dat hij voor zijn lezers wilde oproepen, in hem tot klaarte gekomen was? Of was het reeds in de herinnering verbleekt en moest hij eht moeizaam aan de vergetelheid ontwringen? In ieder geval krijgt men den indruk, dat hij het juiste moment voor het schrijven van zijn verhaal heeft verzuimd. Roland Holst heeft zijn jeugdverzen herdrukt en hij heeft daar goed aan gedaan. Niet omdat deze verzen op zichzelf zoo belangrijk zijn - ook de auteur beschouwt ze niet als belangrijk maar omdat men, zooals hij, zeer juist, in een nawoord zegt, "een eenmaal openbaar erkend tijdperk van zijn leven later niet willekeurig voor nietig kan verklaren". Hoe men ook over dezen dichter oordeelen mag, hij is in onze letteren een in vele opzichten opmerkelijke overgangsfiguur. En zoowel zijn geestdriftige bewonderaars als zij die den aard van zijn poëzie moeten afwijzen, zullen zich omtrent zijn litterairen levensgang pas volledig kunnen orinteeren wanneer zij ook de jeugdverzen tot hun beschikking hebben. Wij meenen evenwel, dat de dichter beter gedaan zou hebben wanneer hij den vorigen druk ongewijzigd ter perse gegeven had. Door enkele gedichten weg te laten en enkele andere, behoorende tot hetzelfde tijdperk, doch geschreven kort na de uitgave van den eersten druk, erin op te nemen en door de rangschikking en onderverdeeling der gerdichten te wijzigen, heeft hij het boek willen verbeteren. Maar waarom? De aard van een dichterlijke periode, het beeld van het tijdperk waarin bepaalde gedichten ontstonden, openbaart zich niet slechts in die gedichten zelf maar spreekt ook uit hun rangschikking en een wijziging daarvan kan dus nimmer gewenscht zijn. Al wat een dichter in latere jaren aan jeugdwerk toe- of afdoet kan de zuiverheid van dit werk slechts vedrtroebelen. En wie zal, op rijperen leeftijd, en tot een ander critisch inzicht aan het Ik van voorheen ontgroeid, in staat zijn om het werk van vroeger recht te doen? Alle pogingen om te "verbeteren" moeten wel zonder zin en onvruchtbaar blijven. De lectuur dezer jeugdverzen is voor die met Holst's latere werk vertrouwd.. overigens zeer instructief. Men bespeurt reeds in deze sonnetten, die nog nauwelijks sonnetten zijn, in deze strofische gedichten ook, de elementen, die aan het latere werk tegelijk hun bekoring en hun steriliteit zullen geven; de zwakte en de ijlte van het gevoel, dat vaak dood loopt in precies spel van woorden, de zwakte van zinnelijke visie en van beeldend vermogen en een sterke neiging tot het abstract symbool. En toch ook den oorspronkelijken vorm, waarin de jonge dichter op het contact met leven en dood reagert, de vaak hooge geesteshouding, waarmede hij poogt het onzienlijke te verzichtbaren, het ijle en immaterieele vulling van begrensd leven, het eigen hart levensvervulling te geven.










Recensie 2:


Bron Amersfoortse Courant

Publicatiedatum 19-12-1978

Recensent Bert Bakker



A. Roland Holst schreef zyn Deirdre en de zonen van Usnach rond 1920, waarna het in de reeks Palladium uitkwam. Tien drukken volgden in de loop der jaren, de laatste in 1964. Aan de hand van deze tiende uitgave verscheen vorig jaar by Bert Bakker een elfde druk in oplaag van 3000 exemplaren op 90 gram houtvry Romandruk. Wie nog één van deze exemplaren kan bemachtigen moet het niet nalaten. De schoonheid van het taalgebruik van A. Roland Holst heeft nog niets ingelost; eerder zal het een leemte die in ons huidige taalgebruik is ingeslopen, benadrukken. Een prachtig oud verhaal dat uit Ierland stamt en ons Deirdre laat zien als "de schone verheven vrouw, die onbereikbaar blykt voor de koning die haar begeert". Noisa, met de ravenzwarte haren, de zoon van Usnach, heeft haar gevonden als "het schoonste kind van wind en verlatenheid". In liefde en vriendschap woont zy dan op een eiland met Noisa en zyn twee broers, Adriaan en Anla, die eigendlyk door de koning verbannen zyn. Een geheim dat Deirdre niet kent. Onder verraad teruggeroepen, vertrouwend in de boodschapper, die zelf ook te goeder trouw was, gaan allen terug naar Ierland. De list wordt doorzien, de zonen van Usnach stryden voor Deirdre en zichzelf. Het mag niet baten. Deirdre trekt alleen naar de zee, waar zy haar rust zal vinden. "Toen zy heen was kwam over haar ogen de wind en nam haar adem mee". Vyfentwintig kleine bladzyden wondermooi proza om te lezen en te herlezen, want Deirdre blykt als oud sagenverhaal, mede onsterfelyk door het meesterschap van A. Roland Holst.




De eerste recensie is moeilijk te begrijpen omdat het maar door en door gaat en in oud Nederlands is het laat maar zien hoeveel de taal veranderd is. Ik vond dat het boek zelf wel goed te lezen is, je moet er alleen meer de tijd voor nemen en dingen een aantal keer over te lezen. De eerste recensie zegt dat het nogal theatraal is het taal gebruik hij zegt dat over een gedeelte wat gaat over een gestalte dat daar staat maar beschrijft het en geeft het de sfeer van een opera-tenor. Het gaat dus over de top. Er zit hierbij wel een fragment, net als in meerdere stukken. Ik vind dat dit wel meevalt en het was me niet opgevallen. Deze recensie draaft daar verder nog over door en zegt wel dat het in sommige momenten wel weer subtieler was. Ik vind het op zich een goede recensie omdat het wel uitlegt waarom ze het zo vinden maar ik vind hem moeilijk doorkomen omdat hij zo ontiegelijk lang is. De tweede recensie die veel korter is en ook veel recenter en zegt vooral dat het een schoonheid is en een mooi verhaal mooi geschreven. En daar ben ik het ook mee eens. Het verhaal is heel mooi, ik vind zelf ook het thema mooi en boeiend het bovennatuurlijke wat terug komt vind ik leuk om over te lezen. Verder in die tweede recensie komt nog een korte samenvatting.



Hier is een korte samenvatting van het verhaal met nog wat extra info.





Hier kunt u de volledige tekst vinden.












Karakter

F. Bordewijk




F. Bordewijk
karakter
's-Gravenhage
Nijgh & van Ditmar
1938
248

Recensie 1:


Bron Trouw

Publicatiedatum 23-08-2014

Recensent Rob Schouten

Recensietitel Titanenstrijd tussen vader en zoon



Moeder-dochter, moeder-zoon, vader-zoon, vader-dochter - over al deze relaties zijn talloze boeken geschreven maar het meest toch over die tussen vaders en zonen.

Het lijkt een soort oergegeven te zijn: vaders die hun zonen van zich af moeten zien te houden of ze juist aan zich proberen te binden. In de Bijbel heb je de Vader en de Zoon, maar ook David en Absolom, in de mythologie Zeus en zijn vele vaak opstandige zonen. Verzet van de zoons tegen de vaders en daarmee tegen de vorige generatie voedt de beroemde negentiende-eeuwse roman 'Vaders en zonen' van Ivan Toergenjev, maar de variant van de zoon die de vader juist naar de kroon probeert te steken is even populair. Het wordt in de psychologie wel het 'schildknaapcomplex' genoemd: de schildknaap-zoon die ook ridder-vader probeert te worden.

Ik heb de indruk dat deze eeuwige competitie tussen vaders en zonen met het slechten van de generatiekloven in de Nederlandse literatuur enigszins is uitgewoed - al zou een cynicus misschien opmerken dat de zonen eerst moesten sterven alvorens het zover kwam. In de roman 'Specht en zoon' van Willem Jan Otten probeert een vader zijn overleden zoon via een schilderij tot leven te wekken, hetzelfde doet in zekere zin A.F.Th. van der Heijden in 'Tonio', een requiem voor zijn verongelukte zoon.

Maar dé vader-zoonroman in de Nederlandse literatuur is er toch een die over de strijd tussen beide grootmachten gaat: 'Karakter' van Bordewijk. De jonge, ambitieuze, onechte zoon Katadreuffe probeert ondanks de voortdurende tegenwerking van zijn machtige vader, deurwaarder Dreverhaven, advocaat te worden. Uiteindelijk lukt het hem. De ondertitel van 'Karakter' luidt: 'roman van zoon en vader'.

In de publieke opinie is het vooral een boek over de carrière van zoon Katadreuffe geworden, maar wie goed kijkt ziet dat vader Dreverhaven eveneens carrière maakt: van keiharde tegenwerker tot mens, terwijl Katadreuffe in de slotpagina's van het boek juist een leeg gevoel lijkt over te houden aan zijn maatschappelijk succes.

Het is deze ambivalente, soms paradoxale visie op de vader-zoonverhouding die 'Karakter' wat mij betreft uittilt boven al die andere vader-zoonboeken. Je komt er niet goed achter hoe de schrijver zelf over deze botsing tussen karakters dacht.

Misschien is het wel een kwestie van was sich liebt das neckt sich: "Ik zal hem wurgen, ik wurg hem voor negen tienden, en dat éne tiende dat ik hem laat, dat kleine beetje asem zal hem groot maken, hij zal groot worden, hij zal, bij God, groot worden!", zegt Dreverhaven als Katadreuffe's moeder verhaal komt halen omtrent zijn tegenwerking. Een machtige titanenstrijd is het dus eigenlijk. Zonder winnaars of verliezers.

Bordewijk: Karakter. ( Nijgh & Van Ditmar, 1938)

'Hij had gemeend dat wanneer hij zich persoonlijk bij zijn vader vervoegde alles terecht zou komen. Hij had zich geen andere voorstelling gemaakt dan deze dat een vader zijn zoon ten slotte toch niet deed failleren. En nu, opeens, zag hij het tegendeel. Belachelijk, krankzinnig, als een idioot, als een zuigeling had hij gedacht dat die man zich zou laten vermurwen. Ieder woord was hier verspild. Voor de vader bestond slechts een schuldenaar.'



Recensie 2:


Bron NRC Handelsblad

Publicatiedatum 18-11-1988

Recensent Maarten 't Hart

Recensietitel Vijftig jaar Karakter



Deze maand is het vijftig jaar geleden dat de roman Karakter van F. Bordewijk verscheen. Ter gelegenheid hiervan wordt een jubileumeditie van dit boek gepresenteerd. In deze editie is tevens opgenomen de novelle 'Dreverhaven en Katadreuffe', een voorstudie van Karakter die Bordewijk in 1928 publiceerde. Als feestredenaar bij deze jubileumuitgave en het tegelijkertijd verschijnende elfde deel van het Verzameld Werk van Bordewijk trad vanmiddag in boekhandel Van Gennep te Rotterdam op Maarten 't Hart. Hieronder de tekst van zijn rede. Hoewel het vijftig jaar geleden is dat de roman Karakter verscheen, zou het boek vandaag voor het eerst hebben kunnen verschijnen, zo verbazend actueel blijkt het werk te zijn. In de persoon van Joba Katadreuffe die, welgeteld, zeven huwelijksaanzoeken van Dreverhaven en twee huwelijksaanzoeken van een bokschipper afwijst ontmoeten wij immers, zover mijn kennis van de Nederlandse literatuur reikt, de eerste echte BOM-moeder van onze letterkunde. Zo onwankelbaar is zij in haar beslissing om niet te trouwen en zo resoluut wijst zij, hoewel daar toch geen dwingende reden voor lijkt, al in het ziekenhuis het idee af dat de vader voor het onderhoud van haar kind zou kunnen worden aangesproken dat het wel lijkt alsof ze al wat man is bitter haat. De zes 'zwart, lapidair, cyclopisch' geschreven huwelijksaanzoeken van Dreverhaven verscheurt zij. Bokschipper Harm Knol Hein wil ze niet bot weigeren, "maar", schrijft Bordewijk, "ze was al dadelijk besloten, het ging niet." Als Hein het huwelijksaanzoek opnieuw doet - en Bordewijk heeft roerend beschreven hoe hij daarbij Joba na jaren haar briefje met haar eerste weigering overhandigt - heeft zij met Hein te doen, maar weigert opnieuw. Als tenslotte Dreverhaven, nu mondeling voor de zevende maal vraagt "Wanneer trouwen wij", zegt zij: "Nee meneer Dreverhaven, ik zal nooit met u trouwen, ik trouw met niemand. En u mag gerust weten, ik heb geen enkele man ooit mogen lijden behalve u. Zo was het en zo blijft het." Juist dat antwoord, waarin impliciet een liefdesverklaring vervat is, maakt het alleen maar raadselachtiger waarom zij niet wilde huwen. Zowel voor haarzelf als voor haar zoon zou het, in een tijd waarin het nog een schande was een onecht kind te hebben en te zijn en waarin het fenomeen van de bijstandsmoeder nog niet bestond, zowel financieel als moreel gezien beter zijn geweest als zij Dreverhavens aanzoek had geaccepteerd. Het lijkt ook alsof zij daarbij het belang wat haar kind bij een huwelijk zou hebben negeert. Er is in dit aan dialogen niet zo rijke boek een opmerkelijk gesprekje te vinden tussen moeder en zoon: -Hij had toch voor jou en mij kunnen zorgen," zegt de zoon. -Ja, maar ik wou niet." -Hij had je ook kunnen trouwen." -Ja, hij wou wel, maar ik niet." -Waarom eigenlijk niet?" -Dat zijn mijn eigen zaken." -De mijne soms niet?" Hij kreeg geen antwoord. Is het niet merkwaardig dat de moeder zich niet verplicht voelt haar zoon uit te leggen waarom zij Dreverhaven niet huwde? Is het niet opvallend dat zij zijn zo volkomen terecht geplaatste opmerking dat een huwelijk van zijn moeder met zijn natuurlijke vader, ook zijn zaken zijn, volledig negeert? Lijkt dat niet verdacht veel op de houding van hedendaagse BOM- en draagmoeders, zaaddonors en gynaecologen die totaal geen rekening lijken te houden met de zaken van de aanstaande boreling? Jacobs zaken Is het ook niet merkwaardig dat Karakter van Bordewijk, gezien in het licht van al wat wij nu weten over kinderen die het produkt zijn van BOM-moeders en zaaddonors, gelezen kan worden als een studie van de schade die een kind ondervindt ten gevolge van het feit dat BOM-moeder Katadreuffe er geen rekening mee houdt dat al dan niet huwen met zaaddonor Dreverhaven ook Jacobs zaken zijn? Sterker nog: zou het feit dat Dreverhaven zijn zoon achtervolgt met faillissementsaanvragen, niet louter geduid kunnen worden als evenzovele pogingen om, over het hoofd van Jacob heen, uit woede over de zes afwijzingen, moeder Joba te treffen? Als Dreverhaven zijn huwelijksaanzoek, dit keer mondeling, voor de zevende maal herhaalt, en zij voor de zevende keer weigert, wat is dan zijn antwoord? Dan zegt hij, nadat hij al eerder heeft gezegd dat hij de zoon voor negentiende zal wurgen: "En Joba, dat ene tiende, dat kleine beetje asem knijp ik hem misschien ook nog uit." Klinkt hierin niet door: omdat jij weigert, zal ik hem vermorzelen? Het is ook opvallend dat Dreverhavens tweede poging om Jacob failliet te laten gaan, samenvalt met het feit dat Jacob, juist in die tijd, besluit om zijn moeder maandelijks met vijftien gulden te steunen. Als gevolg van die tweede faillissementsaanvrage moet Jacob ervan afzien om zijn moeder te helpen. Kan het soms zijn dat Dreverhaven, uiteraard wetend hoe gebruikelijk het in die tijd was dat zonen die voor het eerst een behoorlijk salaris kregen, daarvan thuis aan hun moeder iets afdroegen, via de faillissementsaanvrage vooral de moeder heeft willen treffen? Ook Jacob lijkt te beseffen dat zijn vader niet zozeer hem als wel, in hem, zijn moeder wil treiteren. Waarom zou hij anders nadat zijn tweede faillissementsaanvrage voor het gerecht is behandeld, en hij door het oog van een naald is gekropen, denken: "Hij was niet verheugd over de afloop, hij was slechts hartgrondig blij om één ding, dat zijn moeder er thans niets van geweten had. Later vertelt hij toch van het gebeurde iets aan zijn moeder. Hij kan het, begrijpelijkerwijs, niet voor zich houden. Ook veel later, na een nieuwe confrontatie van Jacob met zijn vader, schrijft Bordewijk: "Toen, buiten gekomen, dreef hem een grondeloze mistroostigheid over zijn houding vanzelf naar zijn moeder. Wat de vader de zoon aandoet, drijft de zoon dadelijk naar moeder, waardoor, via de zoon, ook steeds de moeder getroffen wordt. Het duel, het tweegevecht waarvan sprake is in het tweede hoofdstuk van de roman duurt geen vol jaar, wordt niet beëindigd - neen, het wordt voortgezet met het lot van de zoon als inzet. Want wie het boek nu leest, wordt niet alleen getroffen door het feit hoezeer de vader erop uit lijkt de zoon te vermorzelen, maar evenzeer door het feit hoe bikkelhard de moeder tegen haar zoon, die, let wel, ook zijn zoon is, optreedt. Op pagina 25 van mijn zakboekuitgave van Karakter lees ik: "Zij wou hem niet helpen. Hij moest er zelf komen." Goed, dat is zo erg nog niet, ofschoon wel heel ongebruikelijk in lagere milieus. Op pagina 41 lezen we dat ze slecht met elkaar kunnen opschieten, dat ze elkaar steken onder water geven aan tafel. Op pagina 91 denkt ze: "Je kind willen behouden, dat was verachtelijke weekhartigheid van dames, een vrouw uit het volk trapte haar jong de straat op. Nu ja, trappen... maar daar kwam het toch op neer." Geweld Ik ben een kind van 'een vrouw uit het volk', maar in het milieu waarin ik groot geworden ben heb ik nimmer meegemaakt dat een moeder haar kind de straat op trapte. Of Bordewijk dacht ten onrechte dat zulks onder arbeiders gebruikelijk was, of hij heeft toch, intuïtief, beseft dat zo'n gedachte uit wrok tegen de natuurlijke vader van haar zoon bij een moeder kan opkomen. Ook het feit dat moeder Joba, blijkens een zinnetje op pagina 84 - "Als hij een enkele maal van school branieachtig thuiskwam met de volkse tongval sloeg zijn moeder het er gauw uit" - nogal gemakkelijk lichamelijk geweld tegen haar zoon gebruikt, vind ik tekenend voor haar houding tegenover zijn zoon. Bordewijk zal zijn roman Karakter niet bedoeld hebben als een studie van de gevolgen die het voor een kind heeft als de vader en moeder een levenslange tweestrijd voeren. Niettemin was hij zo'n groot schrijver dat in het boek al impliciet de notie aanwezig is dat de wrok der ouders het faillissement van het kind betekent. Niet een faillissement zoals dat bij herhaling zo prachtig in Karakter beschreven is, maar dat andere faillissement waarvan sprake is op de voorlaatste pagina van de roman: "Toen zag Katadreuffe dat vier mensen in zijn leven waren en het was alles een droefheid." Hoe anders immers zou alles gelopen zijn als Joba het huwelijksaanzoek van Dreverhaven had geaccepteerd. Goed wij zouden de roman Karakter, in de vorm zoals zij thans voor ons ligt, niet hebben bezeten, maar waarschijnlijk zou Jacob Willem Dreverhaven dan wel met Lorna te George zijn getrouwd. Daar zou hij goed aan gedaan hebben. Dan had hij, bij wijze van spreken de hoofdpersoon kunnen zijn van Bloesemtak van Bordewijk - die jurist die er bijna aan onderdoor gaat dat hij zijn vrouw verliest. Is het niet merkwaardig dat dezelfde Bordewijk die een roman schreef waarin huwelijken - niet alleen dat van Joba en Dreverhaven, van Jacob en Lorna, van Joba en Harm Knol Hein, maar ook alle voorgenomen huwelijken van Jan Maan niet doorgaan, of niet veel verder komen dan een verloving (juffrouw Sibculo) ook Bloesemtak schreef? Is het niet opvallend dat de vaste cliënt van het advocatenkantoor van Stroomkoning een dame is die het hele boek door wil scheiden? Is het niet veelzeggend dat de roman speelt in Rotterdam, de stad waar volgens Bordewijk het zoete water uit de bergen en het zoute water uit de zee elkaar ontmoeten en eeuwig bruiloft vieren. Karakter is de roman over huwelijken die niet tot stand komen, zoals Bloesemtak een loflied is op het huwelijk. Wie aan Bloesemtak denkt, en ook aan de roman De doopvont waarin bij herhaling gezegd wordt: "De mens is paar," zal wellicht ontvankelijk zijn voor de gedachte dat Bordewijk, al zal hij dat zelf misschien niet eens beseft hebben, met Karakter een verschijnsel ter discussie stelde dat bijna vijftig jaar na de verschijning van de roman de naam BOM-moeder zou krijgen.



De eerste recensie verteld eerst iets over dat er zoveel romans geschreven zijn over familie relaties, en dan zegt hij dat karakter volgens hem toch wel de beste is. Hij zegt dat het komt door de soms paradoxale visie, en dat hem interessant maakt ook omdat de strijd een beetje verborgen gaat onder de ontwikkelingen die je ziet van hoe gaat het met Jacob gaat en zijn ontwikkeling. Ik kan er niet over oordelen of ik dit de beste roman is over die familie banden want zoveel heb ik er niet gelezen maar het is zeker een hele goede. Het geeft een goed beeld en laat het onverklaarbare gedrag zien van mensen bijvoorbeeld zijn moeder. Daar heeft de tweede recensie het namelijk over hoe onverklaarbaar het is dat zijn moeder die zeven huwelijks aan zoeken afwijst. Want in die tijd was een buitenechtelijk kind een schande. Maar die afwijzingen zorgen wel voor de verdere verloop van het boek want Dreverhaven beloofd hierbij dat hij hem zal vermorzelen, er zit dus eigenlijk daar al een vooruitblik in. Het boek past ook wel in deze tijd want als je eerlijk bent mensen vinden het nog steeds raar als je een alleen staande moeder bent er word minder op je neer gekeken maar volledig geaccepteerd word het ook niet. En ik denk dat juist dat het een interessant boek maakt en dat staat ook in de tweede recensie je zou het zo in onze tijd kunnen plaatsen. Dat maakt het begrijpelijk je kan je er in inleven en een vader die je het leven zuur wilt maken wie voelt zich zo niet al puber. Het is te herkennen en dat maakt het interessant en leuk om te lezen.




Hier is een korte samenvatting van het verhaal met nog wat extra info.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten